Het verhaal van Mabon
Eens, lang geleden toen deze oude wereld nog erg nieuw was, was er een moeder. Haar naam was Modron, wat Grote Moeder betekent, want ze was mooi en sterk, en haar liefde straalde van haar af, als het licht van een grote zon. En Modron had een zoon, wiens naam was Mabon, wat Grote Zoon betekent. Mabon glinsterde en schitterde met de liefde van zijn moeder, en in hem, schitterde zijn eigen hart ook met liefde terug. Degenen die naar hem keken werden verblind door zijn grote jeugd en energie. Maar toen hij nog maar net geboren was, vond er een tragedie plaats. Mabon had nog niet 3 nachten geslapen aan de zijde van zijn moeder, zogend aan haar borst en soezend in haar armen, toen hij werd gestolen….. weg de duisternis in! Nadat Modron wakker werd, was haar geliefde zoon verdwenen en niemand kon haar vertellen wie hem had gestolen. Zij treurde en weende en haar tranen zwollen en stroomde als een grote oceaan van verdriet . Verdriet die even groot was als de liefde voor haar zoon.
Vele jaren gingen voorbij, zonder een glimp of een geluid van Mabon, en al die tijd bleef Modron rouwen en hoop koesteren. Op een dag arriveerde er een koning die Modron wou spreken over haar zoon. De koning heette Arthur en hij kwam met een gevolg van bekwame en moedige ridders. Koning Arthur en zijn ridders hadden een onmogelijke taak toebedeeld gekregen: Ze moesten op het grote en verschrikkelijke zwijn Twrch-Trwyth jagen. Dit zwijn was zo sterk, zo snel en zo zwaar, dat tot nu toe, geen enkele jager in de wereld hem op had kunnen sporen en hem had kunnen doden. Alleen de grootste jager van allen zou dit kunnen, maar wie zou dit kunnen zijn? Er ging een gerucht door het land en men fluisterde dat Mabon, wiens naam betekende – de grote zoon- , al als baby zijnde met een dergelijke grote energie was omgeven, dat als hij nog in leven zou zijn en gevonden zou worden, hij wellicht het zwijn kon verslaan. En Koning Arthur was naar Modron gekomen, om haar te vragen of ze wist waar haar zoon gevonden zou kunnen worden.
Die vraag doorboorde Modron’s hart en ze lachte wrang door haar verdriet heen. ‘Denk je dat ik me dat , al die lange jaren, nog niet zelf heb afgevraagd ? En toch, al is mijn verdriet zo groot als de diepste oceaan, zo groot als de donkerste uitgestrektheid van de hemel op een maanloze nacht, ben ik nooit in staat geweest om te achterhalen waar hij is en of hij zelfs nog in leven is. Je hebt een lange weg afgelegd, Koning Arthur, maar ik kan u niet helpen. U kunt nog beter aan -De Merel- vragen waar de jongen is verborgen!” voegde ze er met een verdrietig en hulpeloos gebaar aan toe.
Koning Arthur en zijn ridders, vastbesloten niet op te geven, gingen heen en zochten de Merel op. de Merel, was een oud schepsel, die sedert lange tijd de poort bewaakte naar andere sferen, aan de rand van de dageraad. Koning Athur stelde zich voor en vroeg de Merel. “Zeg mij of u iets weet van Mabon, de zoon van Modron, die toen hij drie nachten oud was werd weg gehaald aan de kant van zijn moeder”. Weet jij waar hij verborgen word?”
De Merel keek neer op Koning Arthur en zijn ridders met snelle obsidiaan ogen. “Ik ben oud, zoals u weet, zei hij eindelijk. “Je ziet de stoffige plek waar ik hier zit? Toen ik werd geboren, stond hier een smid aambeeld, de grootste die u ooit heeft gezien en gemaakt van het hardste ijzer. Toch geen hamer heeft dit aambeeld ooit aangeraakt. Alleen ikzelf pikte er elke dag zachtjes tegenaan. Nu is niets meer van over, behalve het stof onder mijn voeten. Dat is, zei de Merel, het stof opwapperend met zijn vleugels, hoe oud ik ben. En toch heb ik nog nooit iets gehoord of gezien van Mabon, de zoon van Modron.
Maar, ging de Merel verder, “ik weet iemand, die zelfs ouder is dan ik, misschien weet hij iets.”
Koning Arthur en zijn ridders bedankte de Merel voor zijn vriendelijkheid en volgde zijn aanwijzingen. Die brachten hen naar de heldere Hertebok van het bos, waarvan de oude pels jas glinsterden als het middag zonlicht. ” Hertebok ,” riep Koning Arthur, “Zeg mij of u iets weet van Mabon, de zoon van Modron, die toen hij drie nachten oud was werd weg gehaald aan de kant van zijn moeder”. Weet jij waar hij verborgen word?”
De Hertebok hief zijn enorme hoofd en staarde naar Koning Arthur en zijn ridders met zijn oude amberkleurige ogen. “Ik ben oud, zoals u weet, zei hij eindelijk. “Zie je deze enorme eik, waar we voor staan? Toen ik werd geboren, was deze eik nauwelijks een jong boompje , net opgesprongen uit zijn eikel. En toch is het nu de grootste boom in het bos, dik met jaren van groei, zijn zware ledematen wijd uitstrekt in alle richtingen. En de tanden van mijn eigen gewei nummeren net zoveel als diens takken. Dat is zei de Hertebok, trots swingend met zijn hoofd, hoe oud ik ben. En toch heb ik nog nooit iets gezien, noch gehoord van Mabon, zoon van Modron.
“Maar,” zei de Hertebok verder, “ik weet iemand die is zelfs ouder dan ik, vraag het eens aan haar..”
Koning Arthur en zijn ridders bedankte de Hertebok voor zijn vriendelijkheid en volgden zijn aanwijzing. Al snel leidde die hen naar de Uil, wiens kabbelende maanlicht ogen, het komen en gaan van de nacht hadden gezien, gedurende onbekende eeuwen. En nu keek de Uil, koning Arthur met kalme vriendelijkheid aan . “Uil,” riep Koning Arthur, “Zeg mij of u iets weet van Mabon, de zoon van Modron, die toen hij drie nachten oud was werd weg gehaald aan de kant van zijn moeder”. Weet jij waar hij verborgen word?”
De Uil streek in stilte haar vleugels en draaide haar gevederde gezicht naar Koning Arthur en zijn ridders. “Ik ben oud, zoals u weet,” zei ze eindelijk. Zie je deze oude beboste vallei, waarin wij nu staan ? Toen ik werd geboren, stond hier ook al een bos, nog ouder en wilder dan deze. En ik zag hoe de mensen af en aan van het land verhuisden op deze grond.
Ik zag hen langzaam het land verlaten, op zoek naar vruchtbare bodem. En op de plek van het eerste bos, groeide een ander bos en ook dat bos werd wild en vreemd naar gelang de tijd. Nieuwe bewerkers kwamen en sneden en velden de wortels in de aarde, totdat het bos verdorde en verdween en de vallei achter bleef als een lege schaal onder de hemel. Maar het leven van de mensen gaat voorbij en ze gaan net zo gemakkelijk ten strijde tegen elkaar als ze het heilige land droog leggen. De mens vertrok weer en liet dit dal over aan de goden. Dit is het derde oerbos en ik heb de wildernis zien groeien. Dat is hoe oud ik ben zei de uil en haar lage ogen glinsterden als diepe poelen. En toch heb ik nog nooit iets gezien, noch gehoord van Mabon, zoon van Modron.
“Maar,” zei de Uil tegen Koning Arthur, “ik weet iemand die is zelfs ouder dan ik en ik zal u naar hem toe brengen.”
Koning Arthur en zijn ridders bedankte de Uil voor haar vriendelijkheid, en volgde haar. Ze leidde hen al snel naar de edele Adelaar. Die hield zijn hoofd omhoog en had een snavel en klauwen zo scherp, dat zelfs de lucht erdoor in tweeën gesneden kon worden. “Adelaar”, riep Koning Arthur, “Zeg mij of u iets weet van Mabon, de zoon van Modron, die toen hij drie nachten oud was werd weg gehaald aan de kant van zijn moeder”. Weet jij waar hij verborgen word?”
De Adelaar zat vorstelijk en streek een paar verdwaalde veren op zijn plaats. Hij knipperde met zijn welwillende en doordringende ogen naar Koning Arthur en zijn ridders. “Ik ben oud, zoals u weet, ‘zei hij eindelijk. “Zie je deze kleine rots, die ik vast grijp tussen mijn klauwen? Toen ik werd geboren, stond hier een grote staande steen, zo hoog verheven dat hij boven elke berg uittorende. Ik kon er elke avond op gaan zitten en ik kon hoofd en mijn snavel zo hoog tegen de bovengrens van de zwarte hemel steken, dat mijn snavel de duisternis kon doorboren en er zo steeds weer een ster bij kwam. De sterren die je nu ziet zijn talrijk en teveel om te tellen en ik heb ze stuk voor stuk gemaakt. De grote staande steen is vervolgens door de stuwkracht van de aarde, door de wind, door de regen, in een dans met deze drie elementen van aarde, lucht en water, veranderd in slechts wat nu over is gebleven : een kleine rots tussen mijn klauwen. Dat is hoe oud ik ben “zei de Adelaar, En toch heb ik nog nooit iets gezien, noch gehoord van Mabon, zoon van Modron.
Koning Arthur begon wanhopig te worden en vroeg zich af of ze ooit nog Mabon, de Grote Zoon van Modron zouden vinden. Mabon,de enige die hen zou kunnen helpen om op het verschrikkelijke en wilde zwijn te jagen. Zijn gezicht was verwilderd door het vele zoeken, zijn ogen waren diep gezonken van de slapeloze nachten en van de lange zwerftocht naar deze steeds weer oudere wezens. Van wie geeneen hem tot nu toe had kunnen helpen. Zijn ridders voelden de wanhoop ook, hoewel ze trouw aan hun koning waren en hem vertrouwden. En zoals een goede Koning voor zijn volk en vriend betaamd, vreesde Koning Arthur dat hij wellicht spoedig zijn zoektocht af moest breken voor het bestwil van zijn metgezellen en ook voor zichzelf.
De Adelaar, wiens scherpe geest de vermoeidheid en stress in het gelaat van Koning Arthur kon lezen, had sympathie voor de vermoeide koning. “Laat me je een vertellen verhaal,” zei hij tegen Koning Arthur. “Het verhaal begint zo :.. Eens, lang geleden toen de wereld nieuw was …. was er een grote hongersnood in het land waar ik vandaan kom. Ik was toen nog jong en had mijn eerlijk deel in het lijden van de honger. Op een dag had ik verder gevlogen dan mijn gebruikelijke jacht plekken, op zoek naar iets te eten. Toen ik opeens, ver onder mij, in een klein meer, gelegen in de schaduw van negen hazelaars,een snelle glans van een vis in het water zag. Zonder na te denken, dook ik met mijn klauwen gebald, vastberaden om de vis te vangen met mijn scherpe klauwen diep in hem. Zodat ik tenminste, die nacht niet zou sterven van de honger. Maar de vis was gezegend met een bijna monsterlijke kracht, en het dier trok me onder water, dieper en dieper naar beneden in de spiraalvormige, wervelende duisternis van het meer. Als ik niet definitief afstand had gedaan van de gedachte aan mijn eigen honger en niet de vis had losgelaten, dan was ik zeer zeker verdronken.
“Dit schepsel, ontdekte ik later, was de oude Zalm der wijsheid. Zij is nog ouder dan ik, en leefde al eeuwen na eeuwen in de heilige meer. Zij voedde zich met het eten van de hazelnoten die in het meer vallen van het omringende bos. Hazelnoten is voedsel voor de goden, zeggen men en het zou me niet verbazen als de Wijze Zalm zelf een godin was, die huist in die vreemde en mysterieuze plek. Een loutere Adelaar zoals ik , zou nooit een Godin tegen haar wil kunnen vastleggen! Maar laat me je vertellen, Koning Arthur, als de Zalm der wijsheid nog steeds in het meer woont, dan kan ik u naar haar toe brengen. Hoewel alle oudste wezens van het land je niet kunnen vertellen waar Mabon, de zoon van Modron te vinden is, zal zij je zeker weten te helpen! En als zij het niet kan, dan is uw hele zoektocht voor niets geweest. ”
En zo gingen Koning Arthur en zijn ridders, vol goede hoop en nieuwe energie weer op pad. Met de Adelaar als gids trokken ze ver over het land, over zachte groene dalen en door de donkere bossen, totdat ze uiteindelijk uitkwamen bij het heilige Meer met de negen Hazelaars. Uitgeput, knielde Koning Arthur neer, aan de rand van het Meer. Het oppervlak kabbelde in subtiele golven in het Meer tussen de wortels van de bomen door. Terwijl Koning Arthur naar het water keek, leek het wel alsof hij tussen de reflectie van de schaduwtakken, oude, sprankelende ogen kon waarnemen van de Godin zelf, die naar hem glimlachte…..en toen waren ze weer weg! In een flits, schoot het zilveren lichaam van een vis door het water, en Koning Arthur riep: “Zalm der Wijsheid! We hebben een lange weg afgelegd, om je hulp te vragen. We hebben gesproken met de Merel, met het Edelhert, met de wijze Uil en met de Adelaar. En van al deze oude wezens, kon niemand ons leiden naar diegene die we zoeken. Wij zijn op zoek naar Mabon, de zoon van Modron, die toen hij drie nachten oud was werd weg gehaald aan de kant van zijn moeder”. Weet jij waar hij verborgen word?”
Uit de diepten van het Meer kwam een mooie fluisterende stem, nauwelijks te onderscheiden van de kabbelen van de stroom. “Heb je zijn moeder al gevraagd? ‘
“Jazeker!” zei Koning Arthur: “Maar ze zei dat ze het niet wist!”
Droevig gelach borrelde op uit het glimmende duistere water. “Modron’s verdriet over het verlies van haar zoon is net zo groot als een oceaan. zei de Zalm Der wijsheid, “De oceaan is mijn thuis en ik ken de geheimen van de diepte net zo goed als mijn eigen geheimen. Elk jaar keer ik terug naar dit Meer en volg ik de stroom tot ver in de heuvels van dit land, helemaal tot aan de lente, tot op de binnenplaats van het kasteel van het Licht. En Ik zeg u, Koning Arthur, dat ik nu al vele jaren het geluid hoor van tranen van verdriet van een verlorenen en alleen maar als ik er kom. ”
“Denkt u , Wijze Zalm, dat het droevige geluid komt van de Grote Zoon?” “Daar twijfel ik niet aan,” zei de Zalm. En ik zal u naar hem toe brengen. U mag mee op mijn rug als ik zwem, maar ik kan maar twee tegelijkertijd dragen . U zult alleen moeten gaan, Koning Arthur, zodat wanneer u de Grote Zoon bevrijd hebt van zijn gevangenschap, ik u beiden terug kan nemen.
Koning Arthur nam afscheid van zijn ridders, die met een mengeling van moed en schroom hun koning zagen vertrekken. Koning Arthur klop op de lange, gladde achterkant van de Zalm der wijsheid. En zo snel als een glinstering over het water, zwom de Zalm met Koning Arthur op haar rug. Aan weerszijden snelde het landschap langs hen heen met een magische snelheid en al snel naderden ze de stroom nabij het grote kasteel van het Licht. Het kasteel van Licht was ene vreemde naam, daar het een donkere en verboden plaats was, geheel overwoekerd en half verrot en geruïneerd door lange verwaarlozing. Naarmate de Zalm der wijsheid dichter bij kwam bij het kasteel, hoorde ook Koning Arthur het huilen en de treurende echo geluiden die van binnenuit de bemoste stenen muren klonk. Koning Athur sprong van de rug van de Zalm der wijsheid af en sloop de schemerige binnenplaats van het kasteel op. Met zijn zwaard sloopte hij het zware gevest van de binnendeur , die gelukkig oud en rot bleek te zijn, en al snel week de deur opzij. Koning Arthur sloop door de deur, omlaag naar de druipende kerkers van het kasteel, van waar het snikkende geluid kwam. Het geluid leidde hem uiteindelijk ,in een verre hoek in de kerker, naar een ingedoken figuur van een huilende jonge man. Door een geluid, keek de jonge man op en hoewel zijn ogen rood waren van het huilen, was zijn gezicht stralend en jeugdig onder de groezelige strepen van vuil en tranen.
“Jij daar, zei Koning Arthur, op een bevelende toon van een echte Koning:” Ben je Mabon, de Grote Zoon van de Grote Moeder, Modron?’
De jonge man kwam snotterde overeind en veegde zijn neus af met de rug van zijn hand. “Natuurlijk ben ik, meneer, en ik zit al eeuwen na eeuwen opgesloten in dit vreselijke kerker .
“Nou,” zei Koning Arthur, de deuren zijn verrot, de muren zijn afgebrokkeld en ik heb een grote jager nodig die het wilde verschrikkelijke zwijn genoemd Twrch Trwyth kan verslaan. Ik ben gekomen om je te bevrijden. Wil je meekomen? ”
“Natuurlijk!” Zei Mabon , en hij volgde Koning Arthur snel uit de zwarte kerkers. Op naar de bleke zon erboven. Samen klommen ze op de rug van de Zalm der wijsheid, die met geheime zachtheid naar de jonge man keek. Ze streefde er niet na om de Koning en zijn metgezel droog te houden en het water spatte en dansten tegen hun zijden, telkens als de zalm sprong. Haar glinsterende lichaam kronkelen met vreugde en ze ontweek gemakkelijk enkele rotsen. Al snel waste het water al het vuil van de strijd van jaren in het donker verblijven, uit het gezicht van Mabon. En zijn hele gezicht leek te schijnen, sterk en gezond.
Dit was hoe Mabon aan zijn moeder, Modron verscheen, helder en glanzend. Begeleid door Koning Arthur en al zijn dappere ridders die hen volgden. Zij verwelkomde hem met een dankbaarheid en een geluk die groter was dan de oceaan, groter zelfs dan het zonlicht of de zon zelf. Ze schonk hem een glimlach en een laatste dankbare kus. Hierna gaf ze Mabon haar zegen om met Koning Arthur mee te gaan om te helpen in de jacht op het vreselijke zwijn Twrch Trwyth
Want, zo bleek al snel, Mabon was inderdaad de grootste jager van het hele land en hij maakte snel een eind aan het enorme zwijn. Vervolgens werd er natuurlijk een groot feest gehouden, waarbij Modron en Mabon beiden met plezier en eervol aan de tafel zaten bij Koning Arthur.